RUNDVEELOKET

 

Meer melk, meer geld?


Voederefficiëntie en winstmarge:

Een ontleding van melkproductie-efficiëntie en winstmaximalisatie

Conclusie

De melkveehouderij focust traditioneel sterk op maximaliseren van de melkproductie per koe. Dit leidde tot de gekende en spectaculaire stijging van de globale melkproductie in de voorbije decennia. Verhogen van de productie per koe verdunt de onderhoudsbehoefte en bijhorende kost. In geïndustrialiseerde gebieden, met intensieve productiesystemen, gaat echter steeds meer aandacht naar het verlagen van de milieu-impact en verhogen van de winstgevendheid. De focus verschuift daar van louter productie naar de efficiëntie van de productie.


Naarmate de melkproductie per koe stijgt, neemt ook de onderhoudsbehoefte toe.
 

De efficiëntie van de melkproductie (EMP) wordt gedefinieerd als het aandeel van de ingezette hulpbronnen dat effectief wordt aangewend voor de melkproductie. Meer richting melk en minder richting onderhoud levert dus een hogere EMP. Op bedrijfsniveau wordt EMP beïnvloed door het aantal en de kwaliteit van de vaarzen, de afkalfleeftijd, de kwaliteit van de voedermiddelen en het rantsoen, het aantal droge koeien, lengte van de droogstand, de langleefbaarheid, …
Een verbeterde EMP verhoogt enerzijds de bedrijfswinst en verlaagt anderzijds de impact op het milieu. Een hogere melkproductie per koe verbetert de EMP door een verdunning van de onderhoudskosten. Anderzijds vraagt elke stijging in melkproductie een steeds grotere opname van nutriënten. De extra winst uit verdunnen van de onderhoudsbehoefte wordt dus kleiner naarmate deze extra productie duurder wordt en minder voersaldo oplevert (wet van de afnemende meeropbrengst). Maar is er een kantelpunt waarop extra liters niet meer bijdragen aan het bedrijfsresultaat?

Efficiëntie van de melkproductie (EMP)

De EMP kan op technisch vlak gemeten worden met de voerefficiëntie (VE), de geproduceerde hoeveelheid melk ten opzichte van de geconsumeerde nutriënten. Op economisch vlak kan het voersaldo het nodige inzicht verschaffen. Het voersaldo is het verschil van de inkomsten uit melk en de voerkosten. De EMP hangt af van heel wat factoren:

  • Fysiologische status van de koe: leeftijd, lactatiestadium, gezondheid, …
  • Spijsvertering: vreetgedrag, passagesnelheid, penswerking, microbioom, …
  • Metabole verdeling: onderhoudsbehoefte, insulinegevoeligheid, hormoonhuishouding, …
  • Genetica: bepalend voor spijsvertering en metabole verdeling
  • Voeder: samenstelling, nutriëntenbalans, …
Koeien aan het voerhek

Fysiologische status van de koe

Veel bedrijven hebben meer jongvee dan nodig. Dit kost geld en weegt op het milieu. De reden ligt vaak bij een te hoge afkalfleeftijd, te veel uitval of te snelle vervanging in de melkveestapel. Jonger afkalven reduceert het aantal opfokdagen en verhoogt de voerefficiëntie bij het jongvee. Daarnaast verhoogt de EMP drastisch als meer vaarzen de tweede lactatie bereiken. De eerstekalfskoeien gebruiken immers nog een aanzienlijk deel van hun opgenomen nutriënten voor hun eigen groei en ontwikkeling.

In het begin van de lactatie verbruikt de koe lichaamsreserves om de melkproductie aan te houden. Op het eind gebruikt ze een deel van de nutriënten uit het voeder om deze reserves terug aan te leggen, waardoor de VE verlaagt. Ook de gezondheidsstatus beïnvloedt de VE. Ontstekingen in het lichaam leiden een deel nutriënten af van de melkproductie. Verder zullen ook externe factoren, zoals hitte en koude, een deel energie opslorpen om de lichaamstemperatuur van de koe constant te houden.

Spijsvertering

De voederefficiëntie is positief gelinkt aan de verteerbaarheid van het rantsoen. Deze is afhankelijk van de verteerbaarheid van de voedercomponenten en de verteringsmogelijkheden van het dier. Goed verteerbare voedermiddelen leveren meer nutriënten die beschikbaar zijn voor het dier. Dit zou de VE moeten verbeteren. Naarmate de melkproductie stijgt, neemt ook de opnamecapaciteit van het dier toe. Dit gaat gepaard met een verhoogde passagesnelheid waardoor de koe een kleiner aandeel nutriënten uit het voer kan halen. Dit geldt vooral voor voedermiddelen met een lage verteerbaarheid zoals (rijpere) ruwvoeders.
De micro-organismen in het spijsverteringsstelsel hebben een invloed op de VE en de verteerbaarheid. Deze invloed wordt vooral bepaald door het type rantsoen. Verder helpt snel vreten de productie ook niet vooruit. De gewonnen tijd en energie wordt teniet gedaan door een lagere verteringsefficiëntie en leidt tot een lagere VE.

Metabole verdeling

De verbetering van de voederefficiëntie die de voorbije decennia werd gerealiseerd steunt vooral op het vermogen van de koe om grote delen van de opgenomen nutriënten aan te wenden voor melkproductie. De verbetering is dus het gevolg van het verdunnen van de onderhoudsbehoefte: meer melk bij dezelfde onderhoudsbehoefte.

Traditioneel ziet men de onderhoudsbehoefte als een vast gegeven (NRC 2001). Nutriënten opgenomen boven deze behoefte worden elders ingezet (bvb melk of groei). Een metastudie van 51 onderzoeken tussen 2007 en 2019 bracht aan het licht dat deze traditionele benadering niet klopte. Koeien produceerden systematisch minder dan theoretisch verwacht werd op basis van het oude rekenmodel. Naarmate de melkproductie per koe stijgt, neemt ook de onderhoudsbehoefte toe. Een sneller metabolisme in de uier vraagt een hogere nutriëntentoevoer en dus ook een verhoogd metabolisme in andere weefsels. De omzetting van voer naar melk verloopt dus met een lagere efficiëntie, naarmate de melkproductie stijgt. Hierdoor neemt de uitscheiding van N toe en neemt het voersaldo voor elke extra liter af.

Genetica

Selectie op voerefficiëntie van koeien in het eind van de lactatie lijkt zinvoller.
 

Zowel verteerbaarheid als metabole verdeling worden door de genetica van de koe beïnvloed. Hoewel VE niet als selectiecriterium wordt gehanteerd is de VE de laatste 50 jaar wel verdubbeld. Selectie op VE levert koeien die sterk in negatieve energiebalans gaan, wat nadelig is voor gezondheid en vruchtbaarheid. Selectie op VE van koeien in het eind van de lactatie lijkt zinvoller.

Voeder

Voeder vormt de belangrijkste kostenpost op het melkveebedrijf. De efficiëntie waarmee voeder in melk wordt omgezet heeft dus een grote economische impact. De melkopbrengst verhogen bij gelijke kosten of de kosten verlagen bij gelijke melkopbrengst verhoogt de rendabiliteit. Aangezien het aandeel vaste kosten op een bedrijf daalt met een stijgende productie, is het verhogen van de melkopbrengsten de belangrijkste factor om de rendabiliteit te verhogen. Niet het maximaliseren van de voerefficiëntie, maar wel het maximaliseren van het voersaldo levert de grootste bedrijfswinst. Zolang een extra liter melk meer opbrengt dan de voerkost om ze te produceren, draagt ze positief bij aan de bedrijfswinst. In de praktijk zal de voerkost vaak stijgen naarmate meer voer nodig is. er moet immers meer voer aangekocht of extra land, arbeid, …ingezet worden.

Naarmate de melkproductie per koe toeneemt, zal de efficiëntie van de productie verminderen: er zijn steeds meer nutriënten nodig om 1 liter melk extra te produceren. Ook zal het rantsoen, bij een hogere melkproductie, rijker en dus duurder zijn. Bovendien zal de onderhoudsbehoefte toenemen naarmate de melkproductie toeneemt. Beide effecten werken in toenemende mate de verdunning van de vaste kosten door een grotere melkproductie tegen. De theoretische berekening door de onderzoekers toont aan dat het voersaldo van iedere extra liter melk steeds kleiner wordt. Toch blijft elke liter, zelf bij een productie van 50 l/koe/dag, nog positief bijdragen aan het voersaldo. 

Toepassing: TMR

In een TMR-systeem krijgen alle koeien hetzelfde rantsoen, ongeacht hun individuele melkproductie. Naarmate de individuele melkproductie afwijkt van deze waarvoor het TMR-rantsoen berekend werd, is dit TMR-rantsoen nutritioneel minder gepast. Dit heeft een nadelige invloed op de VE en voersaldo van de hele kudde. In de praktijk zal een deel koeien meer nutriënten opnemen dan ze nodig hebben. Dit drukt de VE en vergroot de impact op het milieu. Daarnaast vergroot de kans op problemen rond afkalven en met de vruchtbaarheid.

De onderzoekers maakten, rekening houdend met bovenstaande inzichten en gemiddelde marktprijzen, een simulatie voor een kudde van 228 melkkoeien met een gemiddeld gewicht van 638 kg en gemiddelde dagproductie van 38 kg melk. De berekening van een TMR-rantsoen voor elke koe apart leverde theoretisch de beste resultaten: een voersaldo van 7.81 €/dag.

In een meer praktijkgerichte oefening werden drie TMR-rantsoenen gesimuleerd die de behoefte dekten voor een dagproductie van 35, 42 en 45 kg melk (30, 70 en 83 % van de kudde). De dagproductie kwam respectievelijk uit 37.4, 38.6 en 39.1 kg melk. De bijhorende voederefficiëntie kwam uit op 1.46, 1.51 en 1.53. De hogere kostprijs van de rijkere rantsoenen en de dalende efficiëntie zorgen voor een beperkt verschil in voersaldo (in €/koe/dag): 6.77 (rantsoen 35 kg), 6.96 (rantsoen 42 kg) en 6.95 (rantsoen 45 kg). Bij het voederen van een groep koeien leidt maximaliseren van de productie of de voerefficiëntie dus niet noodzakelijk tot een hoger voersaldo. Opgelet, het kantelpunt hangt sterk af van variabele parameters als voerkost en melkprijs, voerkostverschillen tussen de rantsoenen, de variatie in melkproductie tussen koeien, genetische capaciteit (respons melkproductie), …

Om het voersaldo te verhogen kan de kudde opgesplitst worden in productiegroepen (laag, gemiddeld en hoog). Iedere groep voeren met een TMR-rantsoen dat voor 70 % van de groep de behoeften dekt, leverde volgens de onderzoekers een gemiddeld voersaldo van 7.13 €/koe/dag. De groepen bevatten 60, 80 en 88 dieren en de rantsoenen werden samengesteld voor een dagproductie van respectievelijk  33.7, 41.1 en 47.6 kg melk.

Conclusie

De efficiëntie van de melkproductie (EMP) wordt beïnvloed door een waaier aan factoren: fysiologische status van de koe, de vertering van het voeder, de metabole verdeling, genetica en het gevoerd rantsoen. Op bedrijfsniveau spelen vooral de jongveeopfok en de vruchtbaarheid van de kudde een belangrijke rol. Ook hitte- of koudestress en ziekte kunnen de EMP drukken.

Productiecijfers uit de praktijk liggen vaak lager dan wat de huidige theoretische modellen voorspellen. Dit is wellicht het gevolg van een onderschatte onderhoudsbehoefte van de koe en een afnemende efficiëntie waarmee voer omgezet wordt in melk. De dalende efficiëntie bij een toenemende melkproductie volgt uit de lagere verteerbaarheid door hogere opname en sneller metabolisme in uier- en andere weefsels.

Op economisch vlak zal een verhoging van de melkproductie quasi altijd positief bijdragen aan het bedrijfsresultaat. Enkel bij (heel) hoge melkproducties en als de melkprijs laag of de voerkost hoog is, kan een verdere productiestijging economisch zinloos zijn. Dit is zeker het geval bij het voeren van groepen hoogproductieve koeien. Het voersaldo is dus de meest relevante parameter om te meten en maximaliseren. 

 

Bron:

Symposium review: Decomposing efficiency of milk production and maximizing profit. Alex Bach, Marta Terré en Maria Vidal. Journal of Dairy Science Vol. 103 No. Sym, 2020